Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [34]Vergezelt u te zamen, gij volken! doch [35]wordt verbroken; en neemt ter ore, [36]allen gij, die in verre landen zijt, [37]omgordt u, [38]doch wordt verbroken; omgordt u, doch wordt verbroken! 34. Dit is ene aanspraak tot den koning van Assyrie en de andere natien, die zich met hem tegen de Joden, of de kerk Gods, doch inzonderheid tegen de stad Jeruzalem verbonden hadden; tegelijk is het ene voorzegging tot troost der vromen, dat de Assyriers Jeruzalem wel zouden willen belegeren, maar dat zij die stad en het koninkrijk van Juda niet zouden overweldigen, gelijk zij voorgenomen hadden, maar dat zij met schande daarvan zouden moeten trekken. Het is een heilige ironie, of bespotting, alsook in vs.10. Zie de vervulling dezer profetie 2 Kon.19:35. 35. Of, terneder gesmeten, of verpletterd, en zo in het volgende. Zie hfdst.7 vs.7. 36. Hebreeuws, alle verheden des lands, of der aarde. 37. Te weten met uw harnas en zwaard, dat is, bereidt u ten oorlog. 38. De zin is: Doet al wat gij kunt, het zal al vergeefs zijn, gij zult niets uitrichten, aangezien Immanuel, dat is God, met ons is.